Filosofie van de kokermast

(Help, de palen rukken op!)

(English version)

Zoetermeer wintracks
En toen waren er ineens een heleboel: gladde grijze palen. Ontwiekte windmolenmasten die paarsgewijs de plaats innemen van de traditionele, uit honderden delen samengelaste eiffeltorentjes.
Wintracks zijn deze hoogspanningsmasten gedoopt door het bedrijf dat ze heeft ontwikkeld, de netbeheerder TenneT. (Speels, die telegraafpaal-T’s, maar lijkt die naam niet teveel op tennef?)

Volgens TenneT is de wintrack …

een hoogspanningsmast met een innovatieve, strak vormgegeven constructie die niet alleen ‘visuele rust’ in het landschap oplevert, maar ook een aanzienlijk smaller magneetveld.

De mast wordt geschilderd in de kleur van de meest voorkomende luchten in Nederland: lichtgrijs. Door die kleur vallen de masten veelal weg in het landschap.

Hoogspanningsstation Bleiswijk © Lodewijk Muns 2017

Dat smallere magneetveld mag dan een voordeel zijn (dat komt doordat de draden dichter bij elkaar hangen). Maar wegvallen tegen de lucht: geen sprake van. Ook op deze grijze ochtend waarop ik naar de rand van het troosteloze Zoetermeer ben gefietst zijn ze van verre zichtbaar. Toegegeven: elke andere kleur zou erger zijn.

Ik zal toch niet de enige zijn die aanstoot neemt aan die buitenmaatse buizen. Is er geen actiegroep Red de Vakwerkmast?

Die heb ik niet kunnen vinden, maar er is wel een sympathiek aandoend genootschap van hoogspanningsmast-enthousiastelingen (pylon geeks) met een website vol wetenswaardigheden. Zoals beschijvingen van alle modellen (donaumast heet de hier meest gangbare), en instructies hoe je een schaalmodel kunt knutselen.

“Ondanks het zeer minimalistische uiterlijk van wintracks worden deze masten door de bank genomen slechts zeer matig gewaardeerd door pylon geeks. Het ontwerp van de wintrack (een licht tapse buismast) wordt als weinig fantasievol gezien en koosnaampjes zoals breinaaldhoogspanning, bonenstaken, satéprikkers, eetstokjes of tandenstokers zijn dan ook niet van de lucht.”

De informatie op deze site bevestigt ook nog eens mijn verdenking: de draden hangen strakker. Verdwenen is de zwierige curve die je zulke plezierig draaierige sensaties bezorgt als je erlangs rijdend omhoogkijkt.

Ongetwijfeld zullen er velen zijn geweest die moord en brand schreeuwden bij de introductie van de “klassieke” mast. En in veel gevallen zou ook ik ze weg wensen. Maar in het vlakke en lege Nederlandse agrarische cultuurlandschap (voor zover dat er nog is) creëren ze een visueel ritme. Ze leiden de blik naar de verte. Verbinden hemel en aarde.

Inderdaad: de esthetische waarde van de hoogspanningslijn werd lange tijd nauwelijks geappreciëerd. Een klein boekje uit 1986 met bijdragen van wetenschappers en kunstenaars, De schoonheid van hoogspanningslijnen in het Hollandse landschap, keert zich nog tegen de opvatting “dat hoogspanningslijnen de horizon vervuilen”. De samenstellers Anne Mieke Backer en Arij de Boode “zijn van mening dat met een bewustere manier van kijken er andere aspecten van de hoogspanningslijn aan het licht treden en er vaak zelfs sprake is van een zekere schoonheid. De schoonheid kan zowel de mast zelf betreffen, als de perspectivische werking van een fraai ontworpen lijn en de wijze waarop de lijn maat geeft aan het onderliggende landschap” (p. 7).

In dit boekje wordt eraan herinnerd hoe Hollandse schilders van de zeventiende eeuw hun landgenoten de ogen openden voor de schoonheid van de windmolens: ooit controversieel, blijkbaar, zoals de windturbine nu. De Utrechtse kunsthistoricus A.W. Reinink heeft tijdens zijn inaugurele lezing in 1969 de parallel tussen windmolens en hoogspanningsmasten uitgewerkt:

“De molens zijn mooi omdat de schilders zich ervoor interesseerden en omdat ze naar ons gevoel bij het ons dierbare landschap horen. De hoogspanningsmasten zijn niet mooi omdat zij ons dierbare landschap verstoren?” (p. 26).

Reinink wijst op een advertentie die ooit in The Observer heeft gestaan “met een prachtige grote foto van een hoogspanningsmast tegen een dramatische wolkenlucht. De begeleidende tekst bevatte een verzoek om begrip te tonen voor het plaatsen van dergelijke verstorende elementen omdat deze wijze van elektriciteitsvervoer vele malen goedkoper is dan ondergrondse kabels. De foto had echter onmiskenbaar de intentie om het publiek de vreemde schoonheid die zo’n bouwsel kan hebben te laten ontdekken” (p. 26).

En dan komt de meest actuele observatie:

“Nu moet u niet denken dat ik van deze bijeenkomst een oprichtingsvergadering van de vereniging ‘De Hollandse Hoogspanningsmast’ wil maken. Maar ik zou hier anderzijds niet durven verklaren dat zo’n vereniging er nooit zal komen. Over honderd jaar hebben wij waarschijnlijk een ander stelsel van energievervoer. … Het is niet ondenkbaar dat een belangengroep zich gaat beijveren om althans enkele voorbeelden uit de goede oude tijd te redden ….” (p. 26)

Een halve eeuw later hebben we nog geen ander energievervoer, maar wel aan ander type hoogspanningsmast. Dat trouwens in de jaren ’80 al in ontwikkeling was. Hetzelfde boekje bevat een bijdrage waaraan ik mijn titel heb ontleend: De filosofie van de kokermast en de toekomst van de hoogspanningsmast, door de ingenieurs Th. Ykema en R. J. Zoomer.  Ze constateren dat de toenmalige KEMA die buis- of kokermast “netter” vond. Het beleid was – net als nu – gericht op camouflage, onder de premisse dat “an overhead line can never amount to an improvement of the landscape” (p. 46).

Maar, menen Zoomer en Ykema: “De buismast, die zich in het bos al nauwelijks weet te verstoppen, kan in het open cultuurlandschap, de polder, de heide, of het kassenlandschap helemaal nergens op terugvallen. Niet op de hoge boom die er niet hoort en niet op zijn eigen karakter. Hij staat er alsof hij roept: Let maar niet op mij!” (p. 46).

De vakwerkmast probeert zich niet tegen de lucht te camoufleren. Toch is hij niet al te opdringerig: je kijkt er van alle kanten doorheen. Hij/zij staat stoer en zelfstandig op korte beentjes (het broekstuk, waarboven zich de rok bevindt – ook in terminologie is de vakwerkmast androgyn). Het spel van krachten krijgt vorm als lijnenspel. Iets tussen mens en boom in. Die antropomorfie werkt al gauw vertederend, al zagen vorige generaties dat blijkbaar niet zo.

Een verwijzing naar dit boekje is ook te vinden in The Pleasures and Sorrows of Work van Alain de Botton (Nederlandse vertaling Ode aan de arbeid, 2009). Het is een inspiratiebron voor een van zijn gesprekspartners, een ingenieur en lid van de Britse pylon geeks, de  Pylon Appreciation Society. Deze concludeerde eruit “dat het waarschijnlijk aan de hedendaagse kunstenaars was om ons de schoonheid te laten ontdekken van alle toebehoren van de moderne technologie. Hij hoopte dat foto’s van geleiders in de toekomst boven eettafels zouden hangen en dat iemand nog eens het libretto zou schrijven voor een opera die zich langs het netwerk afspeelt” (p. 228).

Wie weet – maar de schoonheid van de vakwerkmast heeft inmiddels een nostalgisch tintje.  Qua constructie en vormgeving doet ze negentiende-eeuws aan. Hoewel het constructieprincipe eigenlijk tijdloos is en eindeloze variatie toelaat.

Moeten we dan nu de schoonheid van die duopalen leren zien, zoals onze voorouders de molens leerden waarderen door het picturale oog van de schilders?

Foto’s die mij overtuigen van de landschappelijke kwaliteit van die wintracks heb ik nog niet onder ogen gehad. De brochures van TenneT het allerminst. (Zie hier een mooie fotoserie over de nieuwe masten in de Achterhoek.)

Als die masten een halve eeuw of langer mee moeten gaan, dan mag er nog wel eens maatschappijbreed gediscussieerd worden. Liefst vóór we het hele land gaan “bepalen”.